O LENTEBLOMKE
o Lenteblomke,
‘et moederhert
der aarde eerst uit-
gekropen,
hoe heerlijk hangt
uw halssierraad
vol morgendauw
gedropen!
Hoe blijde baadt
mijne ogen beide
uw kraag, vol di-
amanten;
hoe mooi omvangt
uw vallend hoofd
dit groen, van we-
derkanten!
Hoe ongezien,
hoe wonderschoon,
hoe moet de Schep-
per wezen;
de schilder van
uw' schoonheid en...
en de oorschoonheid
van dezen!
Ach, blomke, vlucht
den schoot weer in,
die schaars u kwam
te baren:
te schone is en
te liefgetal
‘t getintel van
uw' blâren!
De mensenzoon
zijn' ronden gaat,
hij zoekt, de God-
vergeten,
zijn' boosheid aan
Gods goedheid en
uw' schoonheid af
te meten.
Hoe schoon gij, en
hoe goed hij zij,
‘t en baat al niet:
op heden
wordt eerst van al
het beste, naast
het schoonste, omneer-
getreden!
Tijdkrans
Schrijver: Guido GezelleInzender: F.D., 2 mei 2002
Geplaatst in de categorie: natuur