DE MISBRUIKTE VRIJHEID
't Minnewicht kwam op mijn kamer.
'Dichter, zo 'k u niet verveel,
Ai, wil mij dan toch vergunnen,
dat ik hier een weinig speel!
'k zal u in uw werk niet storen!...
geef mij daar dat grote boek!
O! ik zal zo stille wezen,
als ik ginder prentjes zoek!'
Zo sprak 't loze minnegodje
gaf mijn handen zoen op zoen.
'k Liet hem vrijheid om te spelen,
mits dat hij geen kwaad zou doen.
Afgetrokken door gedachten,
greep ik weer de dichtpen aan,
Zonder op de boeverijen
van de Jongen acht te slaan.
Doch, vermoeid door 't stadig denken,
zie ik eindlijk voor mij heen.
't Boefje, dacht ik, is gehoorzaam.
En schijnt nogal wel te vreên.
Maar - ik had nog niet vernomen,
wat de stoute jongen deed; -
Hoe hij all' mijn schone boeken,
't venster uit, in 't water smeet! -
Knaap! dat zal ik u betalen!
riep ik op een forse toon.
Doch, hij zei, met tranende oogjes:
'moeder heet het mij geboôn!
Maar - hij wees op drie, vier boeken -
die heb ik niet weggedaan,
Omdat ik, op 't eerste blaadje,
mijne beeltenis zag staan...'
'k Ging mistroostig naar het venster,
en zag zuchtend in de vliet.
Nu heb ik geen and're boeken,
dan die hij nog liggen liet.
Inzender: Redactie, 27 januari 2024
Geplaatst in de categorie: literatuur