Mijn vad'ren staken blakerende brand
Mijn vad'ren staken blakerende brand
Rondom het gillen van jouw vad'ren aan.
In wroeging schuldloos zie 'k hen krimpend staan,
Gevlucht aan valse ketting naar de rand
Van 't vretend vuur; en 'k hoor de marteltand
Door sissend vlees en knappend mergbot gaan,
En de ijz'ge hitte voel ik waaiend slaan
Om blind gezicht en klauwgebaar van hand.
En nooit heb ik je donker haar geaaid,
Of 'k zag een rosse glans, weerschijn van 't lot,
Dat om jouw vrome lijders heeft gelaaid.
En 'k bloei van haat, door Onwill'ge gezaaid.
O - kwam op aard' nog eens de Zoon van God,
Ik werd om jou Judas de Iskariot.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -- - - - - - - - - - -
dit sonnet is het 6e sonnet in de cyclus: Bal
Brahman, deel I, p. 75(1919)
Schrijver: J.A. dèr MouwInzender: JM, 19 november 2002
Geplaatst in de categorie: emoties