inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1830-1899

poëzie (nr. 146):

EENZAAM OM MIJ ALLENTWEGEN

Eenzaam om mij, allentwegen,
is ‘t; geen mense en hore ik meer;
helder blinkt mijn ogen tegen,
hemelvast, het sterrenheer.

Alles rust en niets en roert er,
in ‘t vereende van de nacht:
wat ontwekt of wat ontvoert er
dan zoo schielijk mijn gedacht?

‘k Hore een wisse tale spreken,
uit het eenzaam stergebied;
wonende in die wondere streken,
waakt ene ooge die mij ziet.

Schaars bekend, en haast vergeten,
van des mensen hoge trots,
weest mij welkom in ‘t geweten,
wakende ooge en stemme Gods!

Weest mij welkom, ondoorgronde
macht van hem die over mij,
om mij, in mij, te allen stonde,
waakt en staat mij helpend bij!

Weest mij welkom: ik gevoele
dat ik, zonder u, in al
‘t gene ik denke of ooit bedoele,
fale en immer falen zal.

Weest mij welkom, wakkere scharen
van de hoge hemelwacht;
welkom, ‘t levende openbaren
van die schijnbaar dode nacht.

Dood en is daar niets: al levend,
al bewegend, al bespraakt
is dat licht en leven gevend
werk van één die eeuwig waakt.

‘t Werk van God wil God verkonden:
dood van herten, wers van steen,
is, die, zoveel schepselmonden
horend, doof is, hij alleen.

Eeuwig doof en blind te blijven,
willens balling uit uw schoot,
God, wie zal ‘t in woorden schrijven,
‘t eeuwig wee van zulk een dood?

Tijdkrans(1893)

Schrijver: Guido Gezelle
Inzender: J.S., 30 november 2002


Geplaatst in de categorie: afscheid

3.0 met 21 stemmen aantal keer bekeken 2.803

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)