Die stond, klaar, op een zolder van mijn geest
Die stond, klaar, op een zolder van mijn geest:
Hij stond te wachten, voelde ik, al heel lang.
'K wist, dat ik 't kon: toch was 'k een beetje bang:
Ik dacht: In sport ben 'k nooit een held geweest.
Maar vierde schoonheid in mijn ziel haar feest,
Dan trilde 't in zijn vleugels als gezang;
Ik leunde er tegen bij zonsondergang:
Dan gonsde 't, diep; maar bij muziek het meest.
Toch, als 'k begreep: 'K moet vliegen; neen, ik dans niet -
Dan dacht 'k op eens: Hoe staat 't daar ook in 't sanskrit?
En aan mijn degen reeg ik gauw die text.
En 'k grijpteende op transcendentale draden
Van Kant en Hegel en de Oepanishaden:
De bezem was 'k, die dansen mòèt, behekst.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -- -
Sonnet III in de cyclus 'In de Hoogte'
Brahman I, p. 109(1919)
Schrijver: J.A. dèr MouwInzender: JM, 31 januari 2003
Geplaatst in de categorie: individu