DE RIJMERS
Een stoet van kreuple rijmers
Kwam, op een schone morgen,
Aan 't lusthuis van Apollo.
De lach van vergenoegen,
Van vlijende eigenliefde,
Speelde op een ieders aanzicht;
Zij hadden lieve rijmpjes
Ter ere van Apollo;
Zij brandden van verlangen,
Om hunne zoete rijmpjes
De Dichtgod voor te zingen;
Zij stonden voor de tempel,
Aan Foebus' dienst geheiligd:
Zij pronkten in verbeelding
Reeds met de lauwerkransen,
Die, voor hun schone zangen,
Apollo hun zou geven. -
Daar ging de tempel open. -
Apollo trad te voorschijn
In al zijn pracht en luister!...
De goede rijmers trilden. -
'Gij hier?' dus sprak Apollo,
'Gij hier?...bij mijnen tempel?'...
Daar vluchtten fluks de rijmers,
En geen van al die rijmers
Kwam ooit weer op de Zangberg.
Ach! Zangster! zou het waar zijn?
o Foebus! zou het waar zijn?...
Bellamy (1757-1786) was een verklaard tegenstander van de rijmpraktijken van de dichtgenootschappen.
Hij experimenteerde zelf met nieuwe, rijmloze dichtvormen.
Inzender: Redactie, 13 november 2023
Geplaatst in de categorie: literatuur