inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1863-1919

poëzie (nr. 283):

Zomer (II)

Straks vieren we Zaterdagavond: Wind
Bezemt en ragebolt met macht van water
De luizen weg, en met rat'lend geklater
Hagelen de eier, droogramm'lend als grind.

Met drie, vier tanden, roestig-groen, begint
De geelkoperen kam haar werk, en slaat er
Op los in roos en schurftgebergte, en staat er
Een luis of teek, knappende dood hij vindt.

De luizen vluchten naar hun stedennesten:
Ze hebben men'ge Zaterdag doorstaan,
En laten zich door 't nat lawaai niet pesten.

De wind amechtig dweilt langzaampjes aan
Tot wriemelende hoop de tekenresten;
De luizen laat hij: dàt is niets gedaan.

Nagelaten Gedichten(1919)

Schrijver: J.A. dèr Mouw
Inzender: V.K., 25 juli 2003


Geplaatst in de categorie: natuur

3.0 met 3 stemmen aantal keer bekeken 990

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)