inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1834 - 1875

poëzie (nr. 4.548):

Het huisje in de duinen

Het scheepsvolk lichtte de ankers
En hief een kreet van heil;
Het schip schoot door de golven;
De zeewind zong in 't zeil.

Hoog, in de top der masten,
Stak ene kleine hand
Vooruit, door vlag en zeilen,
Naar 't verre vaderland.

Daar zat de jonge scheepsknaap;
Een lach zweefde om zijn mond.
Och! hij dacht aan zijn huisje
Dat in de duinen stond,

En aan zijn zieke moeder,
Die daar bij 't venster zat,
Aan 't Lieve-Vrouwen-Beeldje
Waarvoor zij 's avonds bad.

Hij dacht aan 't broklig muurken,
Dat d'enge tuin omsloot,
En aan de violierstruik,
Die uit de kloven schoot,

En hoe zijn moeder weende,
De avond voor 't vertrek -
Sinds zonk zo menig avond
In scheemring over 't dek.

Hij wreef een traan uit de ogen,
En 't arme kind begon
Een oud vergeten liedje,
Dat zijne moeder kon.

Daarboven was er iemand
Die naar hem nederkeek:
Het was 't gelaat der mane,
Zo ernstig en zo bleek.

Zo zag zijne arme moeder
Hem zoet en zwijgend aan,
Toen ze, onder ruwe zeeliên,
De jonge knaap zag staan.

Maar thans komt hij weer rusten,
Bij haar, na al de last,
Gelijk de moede zwaluw
Komt rusten op de mast.

Hij had een traan in de ogen,
Maar hoop en heil in 't hert,
Toen weer het ijzren anker
Aan 't land geworpen werd.

Daar stond het vriendlijk huisje
In rode schemertint,
En blikte naar de baren,
Als wachtte 't op het kind.

De stormen zijn vergeten:
De thuiskomst is zo zoet!
Hoe schittert 't kleine venster
In d'avondzonnengloed!

Hij komt, hij stoot aan 't deurken,
Dat hem geen weerstand biedt,
En staart - en zoekt in 't ronde,
Maar vindt zijn moeder niet!

Hij zag er slechts een zonstraal
Die door een spleetje scheen,
Waarin de stofjes glansden
En wemelden dooreen.

Hij zocht in 't eenzaam hofken:
Waar was zijn moeder, waar?
Zijn lip dorst het niet wagen,
Zijn herte woog zo zwaar.

Och, 't gras groeit op haar terpje,
En of nu 't onweer woedt,
Het kan haar rust niet storen:
Zij sluimert er zo zoet!

De wind blies in de zeilen,
Het schip vertrok weerom;
Maar niemand dacht aan 't knaapje,
Dat langs het scheepstouw klom.

Alleen een grote sterre
Keek door de mist hem aan,
Gelijk een oog vol weemoed,
Verduisterd door een traan.

Hij vlood, gelijk de vogel,
Die, door een pijl bezeerd,
Nog bloedend voort wil vliegen,
Maar nooit naar 't nestje keert.

Daar staat 't verlaten huisje
Nog in het distlig duin;
Het kruid schiet uit de stenen;
De mol wroet in de tuin.

Gedichten, 1870

Schrijver: Rosalie Loveling
Inzender: Redactie, 4 maart 2022


Geplaatst in de categorie: ouders

3.0 met 20 stemmen aantal keer bekeken 3.766

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)