inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1587 - 1679

poëzie (nr. 381):

Klachten des Poëets

Wat ramp, wat ongeluk plaagt nog mijn grijze haren!
Wat schande moet mij nog, eilacy! wedervaren!
Wat droefheid, wat verdriet, wat leed komt mij nog aan,
In dees mijn wintertijd, die haast zou zijn gedaan!
Wanneer ik overdenk èn ’tgeen ik was vóór dezen,
En wat ik, tot mijn smaad, moet tegenwoordig wezen;
Wanneer ik mij bezie in dees mijn hoogste nood,
Mijn lijden is te zwaar, mijn ongeluk te groot.
Maar doch, indien mij ’t leed, indien de hoge stromen
Van zo veel lijdens mij zal moeten overkomen,
Ik lijd ze, zo ik kan, ik wacht ze met geduld,
Ik voeg mij na de tijd, hoe ’t ongeval ook brult.
Maar gij, Mary! en gij, o rei der Heil’ge Maagden!
Die ’t al, èn lijf èn goed, ook voor de Godsdienst waagden,
Ai, ziet mij gunstig aan, hebt achting op mijn druk
Hebt meelij met mijn lot, en dit mijn ongeluk!
U heb ik toevertrouwd, U heb ik, al mijn dagen,
Nadat ik ben verlicht, mijn liefde toegedragen;
’k Heb U mij toegewijd, en U ik mij nog geef
Ai, maakt weer (want gij kunt), dat ’k eeuwig met U leef!


Aº. 1647

Schrijver: Joost van den Vondel
Inzender: M.M., 29 december 2003


Geplaatst in de categorie: verdriet

3.0 met 17 stemmen aantal keer bekeken 3.786

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)