Zij zit naast me, en ik aai ‘t gevlochten haar
II
Zij zit naast me, en ik aai ‘t gevlochten haar,
‘T hartstoch’telijk rood, voor mij gevlochten, blond;
En ‘t gladde strijk ik gladder met mijn mond,
En zijn metaalreuk ruik ik, diep en zwaar.
Zo ruikt het uit vers-omploegde grond,
Als over wachtend land ‘t prachtig gebaar
Van gaande zaaier, machtig tovenaar,
Zon, aarde en wolken oproept tot verbond.
En om mijn hals wind ik de rode vlecht.
En ‘k voel, ze rilt, nu op haar borst zich legt
Mijn gulzige hand om de veerkracht’ge vorm.
Zo huivert de aard’, waarin de toekomst kiemt,
Voordat met bliksems haar de zomer striemt,
Onder de schaduwvingers van zijn storm.
Brahman, deel II, pag. 412(1919)
Schrijver: J.A. dèr MouwInzender: JM, 16 januari 2004
Geplaatst in de categorie: erotiek