inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1864 - 1924

poëzie (nr. 448):

Mei boek III [fragment]

Het was de nacht
Toen alle wolken te begraven gingen.
Ik zat waar een rivier ging en er hingen
Treurwilgen over mij, waardoor de wind
Zoet en zoel weende tranen als een kind.
Het was zó een rivier tussen twee dijken
Als uit de bergen springt en door de rijken
Van Duitsland en van Holland naar zee gaat.
Het water gonsde, als een overlaat
's Winters des nachts van water, en een tjalk
Kwam soms de stroom af als een donk're valk
Op 't tweetal vlerken, met karmijnrood licht
Voor op de boeg; die leek een zwart gezicht.
Mensenstemmen hoorde ik uit het luik,
Terwijl het schip voortdreef, schuim om de buik.
Ik voelde mij zeer droevig, want ik wist
het droevig lot van Mei en in een mist
Zag ik nog de vergeefse lange tocht.
En in de lucht klaagde het om me, ik zocht
Naar hare stem maar hoorde die nog niet.
Wel 't vochtig blazen door het jonge riet
En kleine wilge' en berken van de wind,
En 't zoele en zoete wenen, of een kind
Door 't duister liep en zonder klagen schreide.
De takken plaste' in 't water, tussenbeide
Slokte het water gorgelend, een vis
Gelijkend, zwemmend in de duisternis.
.....................................
.......................................

Mei (1889)

Schrijver: Herman Gorter
Inzender: A.N., 14 mei 2004


Geplaatst in de categorie: jaargetijden

4.0 met 11 stemmen aantal keer bekeken 2.523

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)