DE BARRE ROTS
Met het hoofd in de wolken,
de voet in de kolken,
staat bij golvengeklots
naakt en eenzaam de rots
Tevergeefs op zijn toppen
zijgen morgendaauwdroppen!
Tevergeefs ziet de maan
lieflijk starend hem aan!
En geen zomerluchtzwoelte
en geen avondwindkoelte
vermag iets op de aard
van het ijskoud gevaart’
waar zich bloemen noch bladen mosgroen op tonen,
en geen plant wordt gezien,
om des kruidkenners vlijt met een schat te belonen,
of de zeemeeuw een nest voor zijn jongen te biên!
Sombre steenrots! de lente keert weder,
’t dorre veld wordt bestrooid,
maar op u blikt zij vruchteloos neder!
op uw kruin past, voor krans
een verhevener glans
’k Zag een leger van golven de aanval beginnen
Zij liepen u aan,
met schelden en slaan,
met schuimende woede! Maar zouden zij ’t winnen?
Of ook over u heen heel haar menigte gaat,
zij breken, — gij staat.
Zij breken, zij wijken,
van veerkracht beroofd.
Daar verheft gij het hoofd;
statig ziet men het prijken
met paarlen van ’t zeenat, met edelgesteent’
als van ziltige tranen bij ’t zonlicht geweend.
Dus ook menig in God vastgeworteld gemoed!
wen der tegenheên vaak overstelpende vloed
voor een ogenblik tijds is geweken,
zij de bloesem van vroegere weelde vergaan,
zij ’t voor altijd op aard met vreugde gedaan,
voel’ zich ’t hart bij herhaling nog breken; —
toch verheft zich in vrede de geest naar omhoog,
bij de daauwdrop der smeltende smart in het oog,
en men beurt uit ons werelds gewemel,
als die eenzame rots
uit het golvengeklots,
naakt maar blinkend de kruin op ten hemel.
Inzender: KvG, 7 juni 2004
Geplaatst in de categorie: religie