Al te vroeg
De zon scheen koestrend op het kruid,
De Lente was gekomen,
En alle knopjes liepen uit,
Als waar'* er niets te schromen;
Ze dachten, dat de Wintervorst
Bij zonneschijn niet keren dorst.*
Maar toen de zon ter ruste lag,
Toen kwam met sneeuw beladen,
De winter eenklaps voor de dag,
En knakte steng* en bladen;
En al de bloempjes wit en rood
Die waren 's morgens ziek of dood.
Het leed woont meestal naast de vreugd,
De kou naast lentedagen;
En wie het spoedigst zich verheugt,
Moet vaak het langste klagen;
Vertrouw dus, als ik bidden mag,
Vertrouw geen eerste lentedag.
* waar = was
* dorst = durfde
* steng = stengels
Al de kinderliederen(1861)
Schrijver: J.P. HeijeInzender: BJ, 1 augustus 2004
Geplaatst in de categorie: jaargetijden