De bietebauw
Kleine, kleine stouterik,
zoudt ge moeder tergen?
Wacht ik zal hem roepen, ik,
uit de zwarte bergen.
Grijp, grap, grimmeland,
zonder lip of zonder tand,
Grijp, grap, grauw!
de bietebauw!
Hoor hem, met zijn berenkop,
op de deuren bonzen.
Krak! Hij kruipt de zolder op,
oei, oei, oei, de onze!
Grijp, grap, grimmeland,
zonder lip of zonder tand,
grijp, grap, grauw!
de bietebauw!
Recht naar bedde komt hij, boe,
riekt aan de gordijne,
doe maar zere uw oogjes toe,
of ge ziet de zijne!
Grijp, grap, grimmeland,
zonder lip of zonder tand,
grijp, grap, grauw!
de bietebauw!
Neen, neen, neen! Naar buiten, beest,
om de stoute knapen!
Moeders kind is braaf geweest;
kan zo schone slapen.
Douw, douw, kindje douw;
zwicht u voor de bietebauw,
douw-douw-dijn;
en zoet zijn!
-----------------------------
uit: Gedichten (1911)
bietebauw - boeman
zere - gauw
zwichten - tot rust komen(1911)
Inzender: Redactie, 7 november 2021
Geplaatst in de categorie: kinderen