Overstroming
Wanneer zult gij van uwe slaap opstaan?
'Rijs op, mijn kind, rijs op! de dijk is doorgebroken,
Het water drong in huis en stijgt elk ogenblik.' —
'Och moeder, ’k lig zo lief in ’t zachte dons gedoken,
En ’k was daar in mijn droom zo machtig in mijn schik.
Neen, stoor me niet.' — 'Mijn kind kom spoedig in mijne armen,
En ’k draag u met gevaar mijns levens door de stroom.' —
'Och laat ik me in het bed dan eerst nog wat verwarmen,
’k Heb immers nog zo’n vaak.' 'Nog eenmaal! red uw leven!' —
Vergeefs! ’t weerbarstig kind is trefloos voor haar stem.
Wat zal zij? duldt haar hart, dat zij ’t ten prooi zal geven?
Neen, schreiend zijgt zij neer, bezwijkt, en sterft met hem.
Rampzaalge Moeder, maar trouwhartige! ach, wij ijzen
Op ’t denkbeeld van uw zucht, uw teerheid voor dat wicht.
Maar wat, als wijd en zijd de wereldgolven rijzen,
Waar moederzorg noch vlijt ter redding iets verricht!
Gij, zondaar ken u-zelf. De waterstromen klimmen,
De stromen van ’t verderf; rijs uit uw slaapzucht op!
Doch neen, gij sluimert voort, vermaakt met ijdle schimmen,
Gods liefde roept vergeefs. — Uw bloed zij op uw kop!
1825.
---------------------------------------------------------
---------------------------------------------------------
vaak - slaap
Inzender: Redactie, 25 oktober 2019
Geplaatst in de categorie: rampen