O droom, die in een slapeloze nacht
O droom, die in een slapeloze nacht
Verschenen zijt voor wakkre brandende ogen.
Gij naamt uit mij vorm en bestaansvermogen.
'k Heb u verwekt en smartelijk voortgebracht.
Eindelijk zie ik, bang, de late pracht
Van uw gelaat, o zoon, mij toegebogen:
Trillende wimpers over tintlende ogen,
Zo warm en diep en donker als de nacht.
Er moet veel eenzaamheid en lijden komen,
Eer wij ons troosten mogen met de dromen,
Die als een lichten uit ons molm ontstaan.
Wj liggen machtloos in het rustig duister,
En, moede, zien wij moedig naar de luister
Die uit ons opglanst..., maar we zijn vergaan.
------------------------------------------------
tweede gedicht uit de cyclus: De gedroomde zoon
De lichtstreep (1926 - 1928) II De gedroomde zoon (1928)
Schrijver: Willem de MerodeInzender: JM, 23 april 2005
Geplaatst in de categorie: eenzaamheid