inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1780 - 1856

poëzie (nr. 762):

Bedelbrief

Wij gaan met schaal en bussen rond
En kloppen aan in al de wijken.
De nood is klimmende in de stad
Geef, burgerlui! geef allen wat,
En geef wat veel, gij rijken!

Verschoon u niet, onttrek u niet
De schatting wordt van elk geheven;
Ze is minder drukkend, dan men meent:
't Wordt immers slechts aan God geleend,
Wat we aan de arme geven.

Het wintert streng, het wintert lang;
Het ijs ontdooit niet van de glazen;
De maan neemt af en wast weer aan,
Het vriest al voort met elke maan;
Het Oosten blijft aan 't blazen.

U deert het niet, gij hardt het wel,
Gegoede burgers en mijnheren!
Gij hebt aan brand noch brood gebrek;
Gij hebt een tochtvrij woonvertrek,
Gij hebt een bed en kleren.

En nijpt de kou, waar de armoe huist,
Zij geeft vermaak wie 't kan betalen;
Ze ontsteekt zijn luchters van kristal
En brengt festijn, concert en bal
En gasten in zijn zalen.

Wat was dat gisteravond schoon,
Die lange sleevaart met flambouwen!
Hoe vloogt gij gracht en pleinen rond
In martervel en sabelbont,
Mejonkers en jonkvrouwen.

En toen die feestdis na die tocht!
De roep ervan ging op naar buiten.
Wat tafelpracht en keur van spijs!
Des zomers heeft de rijkaard ijs,
Des winters heeft hij fruiten.

Dat doet het goud, die zegen Gods,
Te dwaas veracht door valse vromen.
Genot, geneugte en rang en eer,
En nog veel meer - nog vrij wat meer
Kan men voor goud bekomen.

Wij gaan met schaal en bussen rond
En kloppen aan. Doe op! doe open!
Koop, koop, gezegenden van God,
Bij 't zingenot wat zielsgenot:
't Is ook voor goud te kopen.

De koude nijpt, de honger knaagt;
Zij vlijmen tot in merg en pezen.
Och, een van beide valt reeds zwaar,
Maar kou en honger bij elkaar!
Dat moet verschriklijk wezen!

Men zegt (de buurt gewaagt er van
En aaklig is 't om aan te horen!)
Een moeder, die niet vragen dorst,
Vond 's ochtends aan haar koude borst
Haar zuigling dood gevroren.

Een grijze schooier, half gekleed,
Was op een ijsklomp uitgegleden;
Men vond de stumperd, krank en zwak,
En stervend op zijn bedelzak,
Een sneeuwdek op de leden.

En gistren, bij die sleevaartvreugd
En 't klinglen en 't geklets der zwepen,
Stal, in 't gewoel van klein en groot,
Een vader voor zijn kindren brood
Men heeft de dief gegrepen.

Geef, lieve mensen ! help en geef!
Met geld is zo veel goeds te plegen
Het stilt de honger niet alleen,
Het warmt en kleedt niet enkel, neen!
Het houdt de misdaad tegen.

Wij gaan met bus en schalen rond
En slaken huis aan huis een bede:
Tast, tast toch diep de buidel in.
En gaf uw rijke buur te min
Zo geef voor hem wat mede.

Geef! 't is zo zalig wél te doen:
Het loont ook schoon wij 't niet begeren.
Dat weet hij wel die 't vroeger deed
En die tot heden 't nog niet weet,
Moog hij nog heden 't leren!

Help! red! en maak de dwaas beschaamd,
Die 't goud veracht, als zonder waarde:
't Is in de hand, die 't wél besteedt,
Een mild geschenk, dat de Almacht deed,
Uit deernis deed aan de aarde.

Wij gaan met bus en schalen rond
En strekken u onze armen tegen.
Geef, geef de beê om hulp gehoor,
Ge ontvangt er dan dit liedje voor,
En, bovendien, Gods zegen!

Schrijver: Hendrik Tollens
Inzender: JM, 14 oktober 2005


Geplaatst in de categorie: geld

3.0 met 8 stemmen aantal keer bekeken 2.929

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)