Het wederzien
Het is of ik me-zelf bezoeken kom.
Hier woonde ik op twee-hoog
in de korte Prins-Hendrikstraat:
het was oorlog.
Aan het schuif-raam fladdert een stof-lap;
die doet me denken aan een kapelle.
Ik hoor ook een stofzuiger 'lux'
en ruik het stof.
Ergens een matje nijdig klopt
en een piano pingelt studeerachtig,
o, zo studeerachtig in de warme straat.
Ik bevoel de deur-knop, de rode baksteen
en probeer mijn voet aan de krabber;
ik bekijk het sleutel-gat
en verbeeld me m'n sleutel die in-glijdt.
Op zo'n ogenblik kwam eens Marcellus Emants voorbij;
hij had 'n zwarte portefeuille in z'n hand:
hij kende me niet.
Ik keek hem na tot in de Barentsstraat.
Wat zit de zon-bal vast-geknald
aan het eind der straat!
Haar vuur verguldt de klinker:
een hete fornuis plaat.
De tram rijdt tink-tink bij de bocht der straat.
Een orgel draait er z'n hart af:
'O, moeder, ik kan U niet missen,
het is zo stil om mij heen.'
De ganse straat-zaal trekt 'n droef gelaat.
En het is mij ook zó schielijk droef
of ik mij ellendig in 'n droom heb verlaat.
Inzender: adm, 7 augustus 2007
Geplaatst in de categorie: woonoord