Aan iedereen
Als u het hart tot spreken dringt,
Zo spreek!
Maar wat gij spreekt of preekt of zingt,
Hou’ steek!
Nooit rake uw bol, wat zeng of zied,
Van streek!
Kort, krachtig zij uw toast, uw lied
Uw preek!
Geef nimmer, zonder zin of slot,
Geluid!
En snoer, beleefd maar vrij, de zot
De snuit
Zeg, wat gij meent, waar plicht gebiedt
Recht uit!
De dwaas alleen verschiet om niet
Zijn kruit.
En zo uw proza rolt en staat,
Hoezee!
Maar zo gij straks in ‘t Rijm vergaat
O, wee
Wees met uw stijl, zo flink, zo vrij
Tevree!
Want Proza, man, en Poëzij
Zijn twee!
Gij, zanger, wier de boezem brandt,
Hef aan!
Uw lied zij ons een vriendenhand
Of traan!
Maar weg met ijdle dichtersmart
En waan!
Gezond zij hoofd en harp en hart-
Verstaan?
Geef, Meester in de kunst kritiek
Maar wik!
En scherm niet voor uw eigen kliek
Of ik!
Ei, gun de domme dwaas geen rust
Pik, prik
Maar schreeuwt ge uit nijd of luim of lust
Zo stik
Weet wat gij zegt; denk, eer gij schrijft
Of dicht;
Maar zo gij eeuwig wist en wrijft,
Zo zwicht!
Een warkop, wat hij broedt of doet,
Ontsticht;
Een helder hoofd, een rein gemoed
Brengt licht
1850
Inzender: Redactie, 22 oktober 2020
Geplaatst in de categorie: literatuur