De logenaar
Een herdertje, een logenaar,
Riep: 'Hulp! ach, hulp! de wolf is daar!
Hij bijt mijn schapen dood.'
De boeren vlogen heen vol wrok,
Met vlegel, kluppel, vork en stok,
En - niemand was in nood.
Nu lachte deze loze guit
De goede lieden schatrend uit;
'De wolf was als een reus
Zo groot' riep hij. In 't henen gaan
Viel hun zijn spotzucht nog eens aan,
En zette een lange neus.
Hij gilde 's anderdaags al weer:
'De wolf!' Maar niemand kwam er meer
Ter hulpe van de knaap;
Men zei: ''t Is Piet, de logenaar.'
En dood gebeten lag hij daar,
Met menig arme schaap.
Elk logenaar, zo groot als kleen,
Bedriegt zich zelve meest alleen,
Terwijl hem ieder vlucht.
De waarheid in zijn valse mond
Gaat ook voor valsheid door in 't rond:
Dit is des logens vrucht!
Gedichtjes voor kinderen (1849)
Schrijver: Prudens van DuyseInzender: Redactie, 21 november 2019
Geplaatst in de categorie: moraal