inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1830-1899

poëzie (nr. 4.348):

IN 'T RIET

Gedoken half, in ‘t riet,
half zichtbaar, deur de rieten,
aanschouwt de koeien mij,
die, vers uit hunne slieten
en vaste veters, nu
op vrije voeten gaan
en, gaande, ‘s morgens vroeg,
hun lange steerten slaan.

Omhoge heffen zij
hun hoofd en doen de stalen
van ‘t omgebogen riet
hun tongen nederhalen
te mondewaards; de zwakke,
ontgroende staven riet
men rijzen, toppeloos,
en recht omhoge, ziet.

Ze stampen dat het kraakt,
en ‘t water, van beneden
hun voeten, spettert op
en speit hen om de leden;
de koeier djakt zijn djakke
en, djakkend, rechtevoort
hij koeiers overal
hem tegendjakken hoort.

De dazen zijn daar aan
en bij: bij bijzen weven
zij, rings om elke koe,
hun zidderende schreven;
ze zuipen zuiver bloed,
bij volle zeupen, uit
de malse bronnen van
de diepe koeienhuid.

Vaart henen, zonne, weer
ten avondwaard: de koeien
en kunnen ‘t herden noch
gedragen maar; ze loeien
om vrij te zijn van ‘t zog,
dat hun de uier spant;
om vrij te zijn van ‘t vier
dat hun de balgen brandt.

"Naar huis, allei - alla!"
Zo luidt het en, geladen
met de ongevalste gift
huns overvloeds, zo waden
de koeien uit het riet
om uit de meers, verbeid,
weerom te stallewaards
en in de stilligheid.


Zillebeke, 27/9/1898

Schrijver: Guido Gezelle
Inzender: Redactie, 12 augustus 2021


Geplaatst in de categorie: natuur

3.0 met 12 stemmen aantal keer bekeken 4.854

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)