Gij, die ik zoet te slapen leide
Gij, die ik zoet te slapen leide,
uw adem zoelend aan mijn mond,
- Kind van mijn liefde en van mijn lijden, -
en die 'k, toen 'k plots ontwaakte, wijde
met wakend oog me aanstaren vond:
'k en zal aan u geen sussen wagen,
die schielijk dûs de slaap ontwijkt;
de nacht wordt rijker dan de dagen,
want reeds klaart vreugde na de vragen
in 't oog, dat in mijn oge kijkt.
Want waarom slapen, waar de wake
meer heerlijks dan de droom belooft?...
- Kind van mijn vreze en van mijn haken:
leg zoet uw kake aan mijne kake,
leg 't hoofdje naast mijn kommer-hoofd...
Inzender: Redactie, 28 januari 2010
Geplaatst in de categorie: kinderen