DE LUCHTSCHIPPER
Als de luchtschipper, mee met de wolken,
Drijft boven de bergen,
En, hoger nog, opstijgt in 't licht,
Ziet hij dan de aarde nog
Met menselijke ogen?
Zoekt hij het huis waar hij werd geboren
En de lieve bossages
En de voetstappen naast de zijne
Aan het strand van de zee?
Neen toch; onder hem kent hij
Alleen bergschaduwen, spiegels van water,
En een woelen van neevlen.
Zó is dan de aarde, die al die volte
Bewaart die hem al zijn jaren
Vertrouwd en bemind was.
Zijn hart wordt stil en hij weet
Voortaan wat het is:
Eenzaam te zijn, en hoog, en in één blik
Alles te omgrijpen.
Maar aanstonds daalt hij en de ontoegankelijke
Bergespitsen, de blanke gletsjers,
De vreedzame dalen,
Bewoonde vlakten, kanalen, steden,
De zeilende schepen, de huizen vertonen zich -
En ginder -
Hoe klopt hem het hart als hij het bewegen
Van mensen waarneemt,
En ginder
In de tuin bij dat huis de gedaanten
Van de allerliefsten.
Hoe beeft, nu hij weerkeert, zijn hart nog sterker,
Omdat voortaan
Zijn lieven wonen
In die grote ruimte die zij niet weten.
Inzender: Redactie, 4 april 2010
Geplaatst in de categorie: individu