De gevangene
Gij moet niet wachten tot ik kom.
Ik ben gekerkerd en geboeid.
Maar vensters heb ik om en om
En zie hoe alles groeit en bloeit.
Ik zag uw opvlucht uit de stroom
En naar de bergen op de kim:
Uw licht lag als een sluierzoom
Op 't pad dat ik met ogen klim.
Toen rees een grote en rode maan
En bloesems blonken in haar glans.
Ik heb lang aan een raam gestaan
En warm geluk vulde mij gans.
Gij moet niet komen als ik roep:
Ik spreek soms luid voor mij alleen.
Mijn denken draagt mij als een sloep:
Gij staat aan de oever op een steen.
En reikt me uw hand, maar als ik grijp
Werpt mij een plotselinge schok
Terug en in mijn handen nijp
Ik staaf of tralie van mijn hok.
Maar mijn geluk is even groot,
Het is de wereld die ik weet,
Die buiten me en die 'k in mij sloot: -
Eén wereld - die ik de uwe heet.
Ik zeg u nu mijn diepst geheim:
Het schijnt dat ik gevangen ben,
Maar ik ben zelf 't ommuurde heim
Dat alles insluit wat ik ken.
Oorspronkelijk dichtwerk
Schrijver: Albert VerweyInzender: Redactie, 9 april 2011
Geplaatst in de categorie: individu