NÉÈRE
De koele morgenwind brengt het gebloemte aan ’t trillen.
Néère, naakt en blank, moet schateren en rillen,
Aan de oever, telkenkeer dat zij met sneeuwen voet
breekt door het broos kristal van de vertrouwde vloed,
Terwijl, niet ver van daar, Satyr haar jeugd bespiedt.
Hij houdt zijn adem in en pijpt niet meer zijn lied;
En ’t kind welks prille vlees nog niet leed ’t pijnlijk wonder,
Dat in haar onschuld gaat als in een kleed, ook zonder,
Gretig een honingkoek van ’t sluw bosgodje neemt,
Dat haar in wrange ruil een kus rooft, lang en vreemd.
Eerste verzen
Schrijver: Jan Jacob SlauerhoffInzender: Henry Kammer, 23 april 2011
Geplaatst in de categorie: natuur