De dood, dat is, niet meer de zon zien
De dood, dat is, niet meer de zon zien, is
Niet meer de sterren zien, aan hoge nachten,
De dood, dat is het niet meer mogen wachten,
De ochtendschemering, de duisternis.
De dood, dat is, het niet meer mogen zijn,
De dood, dat is, het niet meer mogen denken,
De dood, dat is, niet meer bewust U schenken
Weg, te worden tot een ander zijn.
De dood, dat is, in stilten liggen, waar
Het ruisen leeft der levens-overgangen,
De dood, dat is, het henenzinken naar
De Chaos, die U eertijds hield omvangen.
De dood, hij is een scheidende, hij giet
Alle gestalten om tot nieuwe vormen,
Hij is de onaandoenlijke, hij ziet
Voorkeureloos de mensen en de wormen.
De dood, met vreemde lach, heeft leven lief,
De dood, hij komt het goede leven halen
En kust het weg; geruiseloze dief,
Sluipt hij de poorten langs en de portalen.
De dood, gij wildet zijn gelaat niet zien,
Maar nu gij hem gezien hebt, werd gij stille,
En legt U heen, en lacht tot hem misschien,
En zijt geworden, tot een zonder wille.
Een lafenis is hij, een goede daad,
Maar een, bij wiens nabij komen wij wenen,
Wanneer zijn hand iets wat ons lief is slaat,
En niet neemt ons, maar wel dit lieve henen.
O dood, neem mij tot U, fluister mij aan
De diepe zin uwer veranderingen,
En laat mij niet uw stilte binnengaan
Voor ik van uwe fluistering mocht zingen.
Van God en van de natuur (1921)
Schrijver: Abraham van CollemInzender: adm, 20 mei 2011
Geplaatst in de categorie: overlijden