inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1876-1931

poëzie (nr. 2.151):

HEMELVAART

Als ik beklim de zilvren treden,
Langzaam, en de aarde diep beneden,
Een klein insect in avondglans,
De vonk doet spranklen van zijn dans,

Laat mij dan in mijn armen dragen
De zacht gepelsde, die behagen
Zelfs in de schim zijns meesters vindt,
Warm aan zijn borst zich vleit, en spint;

En dat de hond, wild als een jongen,
Over de heemlen aangesprongen,
Blaffend met meteoren vecht,
En kwisplend ze aan mijn voeten legt;

Het milde rund laat met mij komen,
Het is misschien wat log voor dromen,
a denk, dat het toch ongevraagd
Zijn uier naar de melkweg draagt;

Dat ook de krekel, op wiens zingen
Ik vaak tot voor de troon mocht dringen,
Nu ik nog nader ben bij Hem,
Mij overweldge met zijn stem;

Laat dan de valk, die zonder vrezen
Tot in het hart der zon kan lezen,
De vleuglen uit elkander slaan,
Zodat de deuren opengaan,

En ik tezaam met mijn geleide,
Op een bebloemde lenteweide,
Een door de wind gebogen vlam,
Zal nederknielen voor het lam.

Het aardsche paradijs (1927)

Schrijver: Aart van der Leeuw
Inzender: Redactie, 9 mei 2013


Geplaatst in de categorie: religie

4.0 met 4 stemmen aantal keer bekeken 1.013

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)