inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1794 - 1831

poëzie (nr. 2.326):

Onweder

Onder dit wisselend tij van scherts en roerende weemoed,
Ernstig plannenberaam en vertrouwelijke boezemontlasting,
Trok aan d’ oostelijke hemel een heir van donkere wolken,
Door de dampen gewrocht, die de hitte van de hitte der zon had doen opgaan,
Zwanger van bliksemend vuur en weldadige regen, te samen.

Reeds vernam men bijwijlen van uit die zwarte gebergten,
Boven wier nachtelijk kleed zich asgrauwe tulbanden vormden,
’t Verre en doffe gebrom des rommelend rollende donders;
En met statige vaart kwam ’t onweerdragende leger
Steeds al meer en meer het verblijf der feestlingen nader.

Helios’ heldere glans werd allengs door een schemerend duister,
’t Vrolijke vooglengezang door ene aaklige stilte, vervangen.
Slechts verhief nog soms, in de tuin, op een bloeiende boomtak,
Dicht bij het opene raam der zaal, Filomele haar klaaglied,
En de gehele natuur lag in plechtige, bange verwachting.

Aller aandacht op in ’t eenzaam liggende landhuis,
Rukkende zelfs de gelieven van uit hunne dweepzieke dromen,
En des gastheers slaap met geweld en ontzetting verkortend.
Deze rees verschrikt van zijn rustbed op, en voegde
IJlings thans zich weer in de zaal bij de sidderende gasten.

“Vrienden”, (sprak hij bedaard) “ ons naakt een vreselijk weder;
Moog des Almachtigen hand ons goed en leven verschonen,
En zijn dreigende wagen ons slechts al zeegnend voorbijgaan!”

En met plechtige stem hernam de eerwaardige leraar:
“Zonder angstig vrees moet de Christen Jehova verbeiden,
Schoon Hij zich hulle in nacht, en zweve op de vleuglen des stormwinds:
Immers wij zijn overtuigd, dat al Gods werk, hoe ontzettend,
Enkel uit liefde ontstaat, en niets dan weldoen te doel heeft;
Dat zijn vaderoog door de nacht des onweders heenboort,
En Hij ons dan zegent, wanneer ons Zijn bliksem verplettert.

Doch, mijne vrienden, gij weet, hoe zeldzaam de mens de vertroosting
Dier overtuiging, behoeft bij de grootse verschijning des donders,
Daar die duizenden malen des stervlings trillende woning,
Zonder het schijnbare kwaad des treffens, in vrede voorbijtrekt,
Slechts vruchtbarende regen en lieflijke frisheid verspreidene:
Laat ons dan ook thans niet zonder reden versaagd zijn!”-

Als een verkwikkende dauw op de dorgeblakerde akker,
Zeeg deze troostrijke taal in de harten der zwijgende feestschaar,
Die, schoon vrij van bekrompene vrees, nochtans met ontzetting
’t Zwafelzwangere zwenk in barensweeën aanschouwde.

Spoedig bemerken ze nu, hoe het stof op het veld en de landweg
Door de dwarlende wind, in lichtgrauwe wolken omhoogsteeg;
Hoe zich de bladrijke kruinen der linden als golvend bewogen;
Hoe, als vlokkige sneeuw, de bloesem der kersen daarheen vloog;
En hoe de onweersbui eensklaps op bruisende vlerken,
Met onstuimige vaart, al loeiend en donderend, opstak.

Vlammen van akelig rood en lichtgeel schittrende pijlen,
Door het geknal achtervolgd van vreeslijk schokkende slagen,
Mengden zich met het geplas des kletterend vallende regens,
Die in ruisende beken de schoot der wolken ontstroomde.
’t Ganse gezelschap staarde, in eerbiedvolle bewondering,
Naar dit grootse toneel.....

Schrijver: Cornelis ten Hoet
Inzender: Redactie, 20 februari 2014


Geplaatst in de categorie: natuur

4.0 met 2 stemmen aantal keer bekeken 599

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)