inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1878- 1929

poëzie (nr. 2.360):

LIEFDE-ZANG

Zo gij - de luie laan der zomeren verlaten,
de kudden van uw lust naar laatre stal gemend,
en toé de vrede-deure' en stil het gierend blaten,
en 't zorgen voor het voer der morgenden geláten,
de diepre vreugde van de winter-landen kent;
zo gij geen liefde zoekt in strakke dag-gelaten,
en zelfs geen luistrend oor naar duistre nachten wendt;

zo gij - wier gulz'ge droom zijn weer-glans dacht geboren
ter woel'ge waatren van het hevigst levens-feest, -
thans gaat, gelaten en verlate' in zee, verloren
in 't welvig-wadend spel waar de avond-bare' in gloren,
en uw begoochling aan deze éindloosheid geneest,
en - komt geen adem 't staal der stillende ebbe storen, -
glim-lachend in uw beeld uw eigen broosheid leest;

zo gij was 't brein nog vol van wonderlijke waken, -
uw oog naar menslijk-deinzende einders hebt gekeerd,
en zaagt met wrange lach de nijd'ge steden blaken:
'wijl uwe lippen de ijdelheid der wanen smaken,
voelt ge in uw hart de wrok om eigen waan vermeerd;
zo gij, de schaamte van uw spijt op gloe'nde kaken,
zelf uit uw hart de wentelende hopen weert;

zo gij - o vrouw, wier vragen van geen ijver beven,
en die geen grootre vreugd dan onbewustheid vraagt, -
in u 't geheim van peilloos-schoon geneucht voelt streven,
maar zult met blijde bitterheid geen leven geven
aan de verborgen vrucht die ge in uw zijden draagt;
en met de striem des trots uw drift hebt uitgedreven,
gelijk een zweep de bronst uit tuchtig' hengsten jaagt

en zo ge, zelfs die trots op eigen grond verwonnen,
niet langer in het huis van eigen-min verwijlt,
maar - eindlijk 't wijze werk der eeuwigheid begonnen, -
uw dag snijdt tot een beeld der mense', en zeer bezonnen,
hem over 't vlakke water van de Tijden keilt:
- kom dan tot mijn gelaat dat zag in véle zonnen,
en thans met schampre rust de diepste nachten peilt...

- Mijn kunde is 't koel paleis na zwoele zomer-lanen;
en, - ben ik goed misschien of ben ik boos wellicht, -
mijn zekerheid is als de vreê die na de orkanen
gelijk een pelle, recht en onbewogen ligt.
En ziet - verzaad, niet-waar? - uw oog geen haat er tanen,
noch liefde, noch de koorts der hunkrende onvoldanen:
zie in mijn rustig oog de smaad om ieder licht.

Mijn lach baant u 't genot der hechtste duisterheden;
en, draagt ge in u 't visioen der schoonste schemering,
gij zult naast mij de eindlijk-rijpe tuin betreden
waar elke beurse waan aan eike heester hing.
Dáar zult ge rijzen in de naaktheid uwer leden,
en breken mogen 't kolder van uw star verleden,
en zwaaien naar uw éigen wil uw levens-kling...

Kom in mijn huis, en zie de spiegelloze zalen;
geen hoog-moed die zijn leed aan eigen beeld verblijdt; -
en zo de waapnen van mijn vroegre drift er pralen,
zij flitsen nog alleen in duister eigen-krijt.
Eet naast me 't sterkend alsem-kruid der dage-malen:
ons beider eenzaamheid gaat doelloos neder-dalen
de koele treden van mijn rijk: vergetelheid.

De kelders van mijn lust dragen geen lege vaten,
en - hoe mijn zatheid ook géen ijdle drank gebruik',
welk goden-wijn moog' stromen langs de levens-straten:
hier wacht op volheid géen weerklinkend-holle buik.
Zo moogt ge, o vrouw, wijl géne liefde mij zal baten,
gerust mijn zwarte wijn uw jonge druiven laten,
en gieten aan mijn last uw laatste levens-kruik.

Kom: de asse van de haard laat gene kool nog branden;
en zo de huivring van 't herdenken door u gaat,
wees stil: mijn woordeloze spot heeft zachte handen,
die 't oude wanen-kleed om uwe schouders slaat.
- Onze onverschilligheid zal dwalen langs de landen,
tot waar het zout van ongenaakbaar-schone stranden,
bijtend, voor ons moede oog de Liefde scheemren laat.

De Boom-Gaard der Vogelen en der Vruchten (1903-1905)

Schrijver: Karel van de Woestijne
Inzender: Redactie, 10 april 2014


Geplaatst in de categorie: liefde

4.0 met 2 stemmen aantal keer bekeken 658

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)