Op mijne afbeelding
door KUILENBURG geschilderd.
Dus trof mij ’t Kunstpenseel van KUILENBURG naar ’t leven.
Naar ’t leven ? — Neen, ô neen, mijn leven heeft gedaan.
Dat heeft met Neêrlands bloei de laastste snik gegeven,
En ’t is geen leven meer, dat thans mijn borst doet slaan.
Vergeefs vraagt ge aan dit oog de kracht van vroeger jaren,
Dat vuur de Jonglingschap dat eens zo flikkrend glom:
Aan ’t voorhoofd, voor de tijd beschaauwd met grijze haren,
’t Verbeeldingrijk vernuft, beroemd bij ’t Dichtrendom.
De mond vergat sinds lang de kunst van ’t hart te kneden,
En de overreding week, die van dees lippen vlood:
De matte boezem zonk; en geest en kundigheden
Verstierven in de klem van d’algemene nood.
Wat zoekt ge, o Kunstvriend, nu, na de uitgeblaakte vonken,
De fakkel nog in de as, die van haar overschiet?
Ach! heeft haar scheemrend licht u ooit in ’t oog geblonken,
Waardeer naar ’t dove stof haar oude luister niet!
’s Gravenhage,
1794.
Inzender: Redactie, 29 juni 2020
Geplaatst in de categorie: schilderkunst