inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1857 - 1938

poëzie (nr. 2.690):

LIJNPAARDEN

Aan de lange lijn gekoppeld
waar het zware schip aan drijft;
druipend van het zweet dat droppelt
langs hun lenden oud, verstijfd;

Willig trekkend aan de stangen
gaan twee ruinen, bruin behaard,
hunne stille slentergangen,
een van stap, langsheen de vaart.

Stikkend heet is ‘t hoe ze blazen,
schuddebollen in het gaan
en naar ‘t steken van de dazen
rustloos met de steerten slaan!

Ach! die weien wederzijen
met des veulens wild gedril,
en die lange bomenrijen,
waar geen einde aan komen wil.

En hun zachte slavenogen,
waar geen flikkring meer in licht,
schouwen, als met nacht omtogen,
onbestemd naar ‘t vergezicht.

Maar de wind steekt op. Plots gaat er
als een rilling door ‘t geblaart.
Hoger deint het rimplend water
tegen dijk en log gevaart.

Span uw spieren, trek uw schonken
tot een forse haal ineen;
klauw uw hoeven, dat de vonken
spettren uit de harde steen!

Juh! de drijver vloekt en krachtig
hitst denzweep het oude bloed,
daar de zware schuit onmachtig
worstelt tegen wind en vloed.

En zo gaan zij, voortgedreven
als de vroege reis begint,
Slepend hun armzalig leven
met het schip, door weer en wind.

Tot zij aamloos en gebroken,
wen de avond kleppen zal,
brood en rust voor oude knoken
vinden in de vreemde stal.

Gedichten (1890)

Schrijver: Arnold Sauwen
Inzender: Redactie, 15 juni 2015


Geplaatst in de categorie: dieren

3.0 met 1 stemmen aantal keer bekeken 389

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)