inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1809-1876

poëzie (nr. 2.863):

Trouw.

I.

Een lindeboom stond diep in 't dal
Van boven breed, van onder smal;

Daar vrijdden zaâm, in eer en deugd,
Twee Liefjes in hun zoete jeugd.

'Vaarwel!’ zoo sprak hij droef tot haar:
'Ik moet nu scheiden zeven jaar.’

- En waar' het veertien jaar, mijn vrind!
Mijn harte nooit een ander mint! -

II.

Wel op din dag, na zeven jaar,
Vlocht zij zich bloempjes in het haar:

- Nu komt mijn Liefste trouw en goed,
Ik ga verheugd hem in 't gemoet. -

En toen zij kwam in 't groene woud
Sprong daar een ruiter uit het hout:

'Zo eenzaam u in 't bos gewaagd?
En zeg, wat schreit ge, zoete maagd?’

- Ik schrei, dat ik mijn beste vrind
Na zeven jaar niet wedervind! -

'Ik reed pas gistren door een stad,
Waar, wie U trouw zwoer, Bruiloft had!’

III.

'Wat wenst gij hem voor smart en leed
Nu hij zijn trouw brak en zijn eed?’

- Ik wens hem zoveel heil en vreê,
Als korrels zijn in 't zand der zee.

- Ik wens hem zoveel lust en kracht
Als sterren blinken in de nacht! -

IV.

Daar trok hij van zijn vingerling
Een brede, louter gouden ring:

Die wierp hij 't meisje in haar schoot; -
Een tranenstroom dat ringske omvloot...

'Droog af uw oogjes, liefste vrouw!
Ik ben het zelf - en even trouw!’

Schrijver: J.P. Heije
Inzender: Redactie, 13 maart 2016


Geplaatst in de categorie: huwelijk

4.0 met 4 stemmen aantal keer bekeken 543

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)