DUIVEN
Klap-klap-klap,
m’n dertien duiven
slaan hun vlerken, de ene op de aâr;
klap-klap-klap,
en henenschuiven
doen ze, van mijn dak mij daar.
Klap-klap-klap,
ze spelevaren,
rinkelrooiende, altemaal;
klap-klap-klap,
van harentaren
ommenton, in éne haal.
Klap-klap-klap,
zij zijn daar weder;
hoort ge vlug hun vlerken slaan?
klap-klap-klap,
ze vallen neder,
betende op mijn dak, voortaan.
Klap-klap-klap,
de veren stuiven,
want hun baaike, groef en fijn,
klap-klap-klap,
m’n dertien duiven
boetende, in de zonne, zijn.
10-02-1898
Schrijver: Guido GezelleInzender: Redactie, 17 april 2017
Geplaatst in de categorie: dieren