HET LICHT.
Wij zaten aan het kalme plein,
voor 't open venster van ons klein
vertrek, de avond te beschouwen.
Wij zagen hoe de hemel, bleek
en ver, over de gevels week
van de ons omringende gebouwen.
De gave stammen, vast en rond,
van olmen stegen uit de grond
en hoog, om de verspreide kronen,
zagen wij voorjaarsvogels al
de uitgebreide schemerhal
met hunne omzwervingen bewonen.
Wij konden nog het klaar geluid
horen voorbij ons gaan, dat uit
de verte kinderstemmen maken.
Een late zang bereikte ons, die
verliep. Toen zei-je aandachtig: „zie
„o zie het licht over de daken ..."
Wij liepen in de luide stad,
waar onze liefde zoveel had
gevonden en zoveel geleden.
Getijden (1917)
Schrijver: Jan PrinsInzender: Redactie, 27 mei 2017
Geplaatst in de categorie: natuur