inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1830-1899

poëzie (nr. 3.278):

Schuldeloos blommeke lief

Schuldeloos blommeke lief,
dat op mijne weg ik ontmoete,
laat mij een stonde bij u
toch, laat mij een stondeke staan!

Schuldeloos blommeke lief,
zou immer een mens op u treden,
u, die God zelve gepeisd,
geschapen heeft ende gemaakt?

Hij was uw schepper, Hij dacht,
Hij schikte uwe blaarkes, Hij woef die
blinkende krans om uw hoofd,
Hij miek u, mijn blommeke lief.

Hij nam het licht van de zon,
een strale uit heur blinkende stralen,
smeltende viel zij voor u
en kleurde uwe lachende mond.

Hij gaf u 't lekende zoet
dat aamt om uw geurige lippen,
zaligend al die u naakt:
of was het een ander als Hij?

God, hoe is 't minste van al
't oneindige werk uwer handen,
God, hoe is 't minste van al
toch wonderlijk, voor die U kent!

Schuldeloos blommeke lief,
van al dat gij blomme mocht wezen
'n was er geen stonde, geen een,
dat God u niet geren en zag!

Hét weet alleen dienen God,
die alles bemint, te mishagen,
't mensdom alleen, dat Hij meer
als al dat Hij minde bemint.

Plukkende zeid hij u: ‘Dient
mij, prachtige blomme...’ gij welktet
en, op zijn schuldige hoofd
gestorven, en diendet g'hem niet.

Schuldeloos blommeke lief,
dat op mijne weg ik ontmoete,
laat mij een stonde bij u
nog... laat mij een stondeke staan.


1855

Schrijver: Guido Gezelle
Inzender: Redactie, 15 november 2017


Geplaatst in de categorie: planten

4.0 met 6 stemmen aantal keer bekeken 1.156

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)