inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1649 - 1712

poëzie (nr. 3.399):

Op 't hoogste van de nacht

Op 't hoogste van de nacht, na 't zinken en voor 't krieken
Des dageraads, wanneer de slaap die 't al verblindt,
Met Mankop om de kruin drijft op zijn vale wieken,
En d' ijdle dromen, door een fluisterende wind
Ten olm-boom uitgejaagd,
Door al de wereld vliegen,
Om al wat hersens draagt,
Met schaduw te bedriegen,
Met list te domplen in een treur- of vreugde-stroom,
Toen viel mijn geest te beurt deze allerschoonste droom.

Mijn Laura, die ik min, kwam in mijn slaapzaal treden,
Met liefelijk gelaat en moedernaakte leên,
Een kleedje alleen bedekte haar heupen naar beneden,
't Hing al van melk en bloed en maagdenwas aaneen:
Een windje op haar verliefd,
Ten venster ingeslopen,
Bedreef een stoute dieft
En spreidde 't kleedje open,
Daar zag men dat een mens, hoe koud, zette in een vlam:
Men zegt, dat Venus zo weleer ten oordeel kwam.

Zij naderde mijn koets; wat hart was niet bewogen
Geworden, door zo schone en goddelijk een zwier?
De liefde bliksemde uit haar bruine en draaiende ogen
En zette al de zaal in lichte vlam en vier;
Zij lachte en greep mijn hand,
Mijn boezem sloeg aan 't beven;
't Hart zwoegde door de brand;
Ik zwijmde en blies het leven
Op rozenlippen uit; maar och! hoe onverwacht,
Vond ik mij toen gewaakt in ene donkre nacht!

Duytse lier (1671)

Schrijver: Jan Luyken
Inzender: Redactie, 1 mei 2018


Geplaatst in de categorie: idool

4.0 met 1 stemmen aantal keer bekeken 245

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)