Gebed, uitgestort tot God, over mijn gedurig kwijnende ziekte
Gij die de ziekte kweekt en doet haar weer verdwijnen,
aanziet een Christen-hart, belegerd door veel pijnen.
O Vader alles troosts! Gij weet en ik beken,
dat ik een aarden vat en broos van stoffe ben.
Aanziet de zwakheid dan van uwen arme dichter,
mijn rauwe wonden zalft en maakt mijn kwalen lichter.
Of zo 't u dus behaagt om onzer zonden schuld,
zo wapent mijne borst bestendig met geduld:
dit harnas eist de nood, want jaren zag ik enden,
maar nooit mijn zwarigheên en daag'lijkse ellenden.
Dit maakt mij 't leven zuur en mat de geesten af
en doet ons hemelwaarts vaak zuchten om het graf.
Als ik de zwaluw zie geherbergd aan de gevel
van 't overlenend huis - o die van d' aardse nevel,
ontslagen, spreek ik dan, mocht nest'len waar 't gestarnt,
waar 't goud in 't blauw turkoois zo flonkerende barnt.
Gij weet het, goede God! hoe vurig uwe zieke
naar een gezonder lucht door 't roeien zijner wieken
opstijgen wil gezwind, of dat een van uw boon
hem op zijn pennen draagt, in uwen rijken troon.
Als ik, om tijdverdrijf, met mijne stem ga paren
de weerklank van mijn luit en zangerige snaren,
dan dunkt mij dat uw geest met mijne geest getuigt
hoe heilig 't heirschaar Gods daar boven speelt en juicht.
Deez' lust tot 't hoogste goed, dit goddelijk verlangen,
uit deez' kwellagie wordt geboren en ontvangen.
Wij nemen dan in dank de tijdelijke druk.
Laat ons, o Heer! slechts niet bezwijken onder 't juk,
noch laat de ellende niet te zeer onz' broosheid tergen,
noch meer dan het vermag wilt niet uw schepsel vergen.
Zo zal mijn zangeres u roemen onder maan
en 's werelds duist're nacht, en schaduwen versmaen
om 't zalig licht, totdat de geest van 't lijf gescheien,
zal waardig zijn erkend te juichen met uw reien.
Inzender: Redactie, 27 juni 2020
Geplaatst in de categorie: ziekte