inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1798 - 1860

poëzie (nr. 617):

AAN MIJNE EGADE

Zeg het mij, herhaal het mij,
Dat ik u gelukkig make,
Dat de zucht, waar van ik blake,
Als ik u mijn leven wij',
Niet vergeefs ten hemel steigert,
Noch dat God Zijn zegen weigert,
Als ik 't oog naar boven sla
Voor uw welzijn, dierbre Gâ!

'k Ben u schuldig, wat een man
Met geen schatten met geen kronen,
Met zijn bloed zelf niet belonen,
Of genoeg erkennen kan:
Liefde, mildlijk toegedragen,
Waar des Hemels welbehagen
Zich in spiegelt op ene aard,
Buiten haar zo luttel waard!

'k Weet, uw zacht, uw rein gemoed
Wenst geen schatten, wenst geen kronen
Om uw teerheid te belonen,
Noch het offer van mijn bloed!
'k Weet, uw boezem is tevreden
Met de ontvangen huwlijkseden,
Met het u geheiligd hart
Van een onberoemde Bard!

Doch een hart, gelijk het mijn,
Sinds de aanvang zijner dagen
Treurig, kwijnend, en verslagen,
Kan dat uwer waardig zijn?
Of wat vreugde kunt gij smaken
Mij heel de aard te zien verzaken,
Om te drijven op de stroom
Van een dichterlijke droom?

Zeg het mij, herhaal het mij,
Dat gij deel neemt zonder smarte
In de toestand van mijn harte,
In mijn dorre poëzy!
Dat de lente van uw dagen
Door de sombre majaarsvlagen
Van de klachten, die ik stort,
Niet geheeld ontluisterd wordt!

O! gezegend zij de traan,
En de glimlach zij gezegend,
Die mijn oog van u bejegent,
Die me uw antwoord doen verstaan!
Ja! Uw ziel verstaat de mijne,
En de zucht, waarvan ik kwijne,
(Wie haar ooit miskennen moog')
Is geheiligd in uw oog!

Meer nog! Dierbre! Wij zijn één!
Aan de weerhelft van mijn leven
Is mijn zucht niet vreemd gebleven!
Ze is ons beiden thans gemeen!
De eigen dag, die onze handen
Sloot in zachte huwlijksbanden,
Stemde ook onze zielen saam
In des Echtbeschikkers naam!

Sinds die onvergeetbre tijd
Werd uw boezem in de smarten
Mijns aandoenlijke harte
(Maar blijmoedig) ingewijd!
O! gij deelt in mijn verdrukking!
Maar gij deelt ook in mijn verrukking,
Als me een licht des hemels treft,
Of de Dichtgeest mij verheft!

Op de vleugelen der min
Stijgen wij vereend ten hogen;
Keren naar deze aard onze ogen
Met gelijke wederzin;
Branden van gelijk begeren
Naar de ontmoeting onzes Heren,
En verachten 't rijk der stof,
Mensenblaam, en mensenlof!

Voor de Waarheid leven wij!
Voor de Waarheid wil ik strijden,
Voor de Waarheid wil ik lijden,
En, mijn dierbre! gij met mij!
Als de stormen zich vergâren,
Die dees sombre dagen baren,
Wilt gij aan mijn zijde staan!
En uw wensen zijn voldaan!

Heer der Schepping! Neen! Een wens
Leeft in 't hart steeds van een gade!
't Is de trek, die uw genade
Ingeplant heeft in de mens!
Dat ook onze huwelijkssponde
D' ouden zegen weer verkonde
Die Uw liefde aan 't achtbaar hoofd
Onzer stammen heeft beloofd!

O! indien een dierbaar kroost
Mocht herbloeien uit mijne aderen,
Tot de glorie van zijn Vaderen,
't Droevige verval ten troost!
En in dit herbergzaam Noorden
Als aan Taag- en Tiberboorden
Costa's oud en eerlijk bloed
Weder blonk van riddelgloed!

O indien … doch zwijg, mijn mond!
Weten wij, verblinde mensen,
Wat wij van de hemel wensen,
In een onbedachte stond?
Die ons 't aanzijn doen herleven,
Dierbre weêrhelft! Uit uw schoot,
Op de dag, die Hij besloot!

Neen! Ik slake slechts één wens,
En die wens wordt niet verstoten!
Want hij is uit God gesproten,
Niet uit d' opgeblazen mens!
't Is, Almachtige Genade!
Dat ik leve voor mijn Gade,
dat ik sterve voor mijn God!
En gezegend is mijn lot!

Schrijver: Isaac da Costa
Inzender: I.A., 31 januari 2005


Geplaatst in de categorie: huwelijk

3.7 met 21 stemmen aantal keer bekeken 4.528

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)