Ik heb je ooit de liefde verklaard.
Nu ja, zaterdag, om precies te zijn.
Verdronk gister in je prachtige ogen
en maakte van je haren een gedicht.
Heb je tot de zondagochtend bewaard
tot de langzame nevel van een glas wijn
teveel optrok en je me leek gevlogen
en mijn rijm verschraalde en je gezicht
me nu wat uitdrukkingsloos aanstaart…
Visserslatijn.
Mijn vader, nu wel stokoud,
heeft mij zondag nog verleid
in zijn bootje van verweerd hout
te stappen, waarin hij me onhandig leidt,
langs elke bekende rietkraag.
Waar behalve kabbelend water,
en het geruis van het riet,
en na elke windvlaag,
de stilte heerst.
Je hoort er zelfs de vogels niet.
“Deze stek”, zegt…