In het land van Utopeia
groent en blauwt ene eeuwige mei,
glanst ene eeuwige lentezonne,
zingt eene eeuwige vogelenrei,
blinken marmeren sloten tussen
myrtenwoud en waterkant,
en het is een zalig land
't land van Utopeia.…
het leven draagt me op haar rug
van ‘s morgens heen tot ’s avonds terug
langs zilveren rivieren
door dalen over bergen hoog
verschijnt onder de regenboog
voorbij de populieren
de jonge aarde fris en groen
de ranke rozen vermiljoen
en roze gladiolen
de zonnebloemen in het goud
het koren waar een iris blauwt
en purperen violen
de lelies…
Als flauwe schemer blauwt de wanden,
Maar niet als in die ene nacht.
Dan is de droom gekeerd tot dromen,
Maar niet als in die ene nacht.
O, nimmer, nimmer dat kan komen
Wat eens was in die ene nacht.…
Het is een blijde dag: wij twee
Gaan dicht en veilig naast elkaar,
Met ogen hel van één geluk,
En onze schaduws zijn vereend
Een wazen koude blauwte, waar
De sneeuw in glinstert fel en vreemd.
En onze stemmen zijn gebenedijd,
Zo klaar en zacht en zoet en vol van zaligheid.…
En blauw was ‘t aan de hemel end'
in ‘t water
En blauw en blank en groene blonk
het water
En ‘t bladje loech en lachen dei
het water
Maar ‘t bladje en wa' geen bladje neen
en ‘t water
En was nie' meer als ‘t bladjen ook
geen water
Mijn ziele was dat bladjen; en
dat water
Het klinken van twee harpen wa'
dat water
En blinkend in de blauwte…