altijd was ’t de bloeitijd
van de distels, lasteraars leven
hier niet, sprak het hooiland;
later staken ze de weg neer;
zoete moederkoek van de daken,
polsstokken kruisten hamerstelen;
harde houten neuzen van wagens
besnuffelen het bos, zwepen
doorvlogen de wolk bij de zuring,
en ’t stof dooft de zomer
als vroeger in de onweersdagen
toen Usselo…