ze raken nooit uitgeteld
stilte wil een hoofdrol
in een huis dat blijft verhalen
een draaiboek dat niet liegt
ik heb het leven nu geleerd
ik zal het water blijven dragen
tot de avond binnenkruipt
morgen zullen er branden zijn
ik wil het wintergras zien groeien
ik zal ontsnappen aan de tijd
het moet me lukken om
de snaren van een harp te tellen…
langs het mossig muurtje
blader ik
het najaar door
vuur de wilde wingerd aan
vlammen zal zij
stil zal ik staan
mijn leeggeroofde armen
zullen kraken
onder vallend hemelglas
tot het sneeuwklokje
witter oogt dan wintergras
houd ik een stille wake…
nachtegaal trilt het winterwit
uit het vroege morgenkleed
in een waas berijpt en strakke snit
vleugelt hij zorgenbreed
door een asgrauwe dageraad
door breekbaar grijs en olmenlaan
tot aan de rand van het bestaan
waar de tijd geen tijd beslaat
Daar verdampt zijn verenjas
buigt zijn vlucht naar nooit meer terug
het koele ijs en het geknakte wintergras…
handen gaf
een nacht in pijn
wakend door mijn eigen hand en
boven alles, op jouw hoofd
de ander hield je vast
de nacht ontlast
met jouw blik gericht naar haar
jouw liefste
uren lang haar naam en ogen
in de jouwe
dansend op haar hartenklop die stervend
met dit leven mee
een trouwe leidraad was
morgen
ruik ik lente
in het koude wintergras…