Maar wat mij van lust om te eten
En om u te kussen berooft,
Is, dat gij, geboren Friezinne,
Geen oorijzer draagt om uw hoofd.
Maar wat mij zóó vreeslijk ergert,
Dat de wang er mij van verbleekt
Is, dat ook het weeuwtje van Staavren
Gebroken-Hollandsch spreekt.
Verbasterd is mijn Friesland
Tot op de bodem der zee.…
Friesche jonkers solliciteeren
Om een postjen als ambtenaar
En nemen zich tot vrouwen
Friezinnen — met los haar!"
Een ontzaglijk-hoonende tandknars
Bezegelt het slotakkoord,
En "help!" gilt de man aan het stuurrad,
"Een passagier overboord!"
Te laat! de poëet is verdwenen
In de diepte van 't dansend meer.…