Het was koud middernacht
gestommel in het hoenderhok
de knuppel, dacht ik
en schoot in mijn sloffen
tussen de dorpel en de deur
vloerde zich een strook licht
op de overloop, een zwarte jas
als molshoop op het tapijt
even verder een paar kisten
te groot voor mijn kleine meid
ik hoor haar hakken tikken
voorbij de tijd, ik slik.…
Maar wat, als wijd en zijd de wereldgolven rijzen,
Waar moederzorg noch vlijt ter redding iets verricht!
Gij, zondaar ken u-zelf. De waterstromen klimmen,
De stromen van ’t verderf; rijs uit uw slaapzucht op!
Doch neen, gij sluimert voort, vermaakt met ijdle schimmen,
Gods liefde roept vergeefs. — Uw bloed zij op uw kop!…