Zal ik zijn als gij mij wenst,
Varend tussen weerzijds banken,
Als een schok de schuit doet wanken
En het schuim de plecht beplenst,
Leer mij dan altijd uw oog
Boven mij te zien en onder,
Als een weerzijds lokkend wonder,
Afgronddiep en hemelhoog.…
Wandelend in 't licht
voorwaarts onder zon storm en regen
door 't geteisem van 't universum uitgeschreven
ze mocht niet wenen terwijl men haar uitbeende
al die lange jaren
lang vel over bot
haar aderen naar believen omgeleid
haar linkerboezem ten bate voor de handel de penningmeester,
haar rechter boezem ten bate voor de afgronddiepe…
Een lege wezenloze blik daar waar eerder stralen was
een afgronddiep zwijgen broos en teer als breekbaar glas.
Met geduldiger liefde, warmte en een starre achtergrond
wacht het anders zo kostbare gedachtegoed in zich angstig af.
Ben ik dood in mij, hoe overleef ik de eerste ochtendstond?…