Zon op, dauwdrup aan dennennaalden
glinster aan konijnenvacht etend van gras
koolmeesje hipt, pikt en vlucht, snavelvol
eekhoorntjesspel in top van de eikenboom
bosgeur, dennenreuk, vlier en lijsterbes
….rust-verstorend hondengeblaf in de verte
irritante stem roepend om gehoorzaamheid
weg is de illusie van een sprookjeswereld
door onverschilligheid…
gouden blad met bruine randen
ruikend naar oud en nattig mos
‘k ving het op met beide handen
boomvriend liet je node en aarzelend los
het is gedaan, je zware taak zit erop,
de boom heeft van je werk genoten
je begon als nieuw en kleine knop
nu als oud en overbodig afgestoten
daar lig je in al je glorie en pracht
op mijn houten tafelblad…
De oeroude, onbedorven Schepping
blij maar ingetogen mogen smaken...
Bij stralende zonsopgang soezend waken
tussen bosbessen vol dauwschittering.
Even wil de vliedende schemering
die vruchtjes en morgendruppels nog raken
met haar afgedane wondertaken,
brengt overal kleine bolle spiegeling.
Reine vreugdetranen aan de struiken
omsluiten schimmige…
Want al die bussen bosgeur raken geen tedere snaar,
maskeren slechts de putlucht van een royaal urinoir.
Daar riddert hij de rug van elke kozak beschikbaar.
Hoewel de stank verdicht zo, is het vers veel minder zwaar.…