tuig laat de wapens kletteren
wijl de 72 maagden ongeduldig
met wijd opengesperde benen
ongeduldig wachten op hun
hun eerste ontmoeting met
het reeds bedorven zaad
van de ontheiligde ridder
die zich als horige had aangediend
bij de zeer partijdige Mohamed
zij kussen het zwaard dat
één ieder zal klieven, de gelovige
en de spottende diender…
lang niet meer zo stoer
't Rapalje ging pas los in Rotjeknor
Maar deelder is geen nachtwacht burgervader
Een lid met gitzwart haar van meinhof baader
Knalt vuurwerk achter een gesloten hor
Wijkt uit voor losse flodders,
rake klappen
Van zwepen hondgeblaf en vreemd gespuis
Twee vechten om één been,
men is er thuis
In paardenhoeven, dienders…
Een diender keek 's wat ie hoorde
En bracht 'r weg met de brankaar.
Ze werd 't gasthuis in gerejen
En toen ze bij d'r kennis kwam,
Zei ze dat ze was uitgeglejen
Doordat ze nooit de leuning nam.
D'r jongen most maar bij d'r blijven,
Nou dat ze op 't laatste lag.
Ze was z'n handen an 't wrijven,
En zei 'm zachtjes goeie dag.…
Boden en dienders;
Gang naar ’t stadhuis;
Mildheid in ’t geven…
Soms bij abuis.
Andermans veren;
Zilver en goud;
Brandende harten,
Kunstig maar koud,
Moedergeneugten;
Vaders bestel;
Uitzet-bezwaren;
Hemel en hel.…