'k Heb mijne nachten meer doorbeden dan doorweend
al wemelt twijfel in de opalen van mijne ogen;
'k heb in mijn leven meer geloochend dan gelogen,
en zie: de bitterheid ligt om mijn mond versteend.…
Dan gaat mijn peinzen langs mijn lege jeugd,
Langs de ijdele uren onbewust doorweend
Toen mijn smalle lichaam rijpte tot vrouw,
En wat daarna kwam: langs mijn korte vreugd,
De hoop van eenmaal met een man vereend
Te zijn, langs al wat nooit gebeuren zou.…
Waarom werden ze eensklaps stom,
roepen, op Zondagmorgen
ons niet meer naar Gods heiligdom;
troosten niet meer de benauwde
zielen, zingen zo zacht
voor hen, die doorweenden de nacht
hun troostlied, het lang vertrouwde?’…