Op het Lange Voorhout
kwam ik Louis Couperus tegen
Hij droeg een duffelse jas
en een zwierige hoed
en onder zijn arm een
klein
wit
poedeltje
dat was bewerkt
met een flitspuit
onkiese parfum
Hij knikte beleefd
en ik, blij verrast: hé Louis!
Dat vond hij net
iets te pop…
verwachtingsvol daalt de zwangere lentebruid
door haar landschap, toeschouwer maar mee
duffelse drachten verruild in zachtgroen
thermometers stijgen optillend in kwik
het jaagt de kou uit de botten
en neemt het roer in eigen hand
verborgen leven in hoorbare energie
tulpen ,lammetjes bijpassend nu ook het weer
winter naar binnen, voorjaar…
Terwijl het buikje alsmaar ronder wordt
kijken we uit naar jouw komst
Je mondje, oogjes, handjes, voetjes
alles is nieuw, mooi en zacht
Wat wensen we je te knuffelen,
je met honderden wensen in te duffelen
de Goden aanroepend voor geluk en vree
In deze wereld die zo dikwijls turbulent is en wreed.…
In het portaal hing de duffelse jas
Van Opa zwart en zwaar en hard
Hij werd al stoffig maar hij was
Waar Opa hem gehangen had
Hij was warm maar ook zo somber saai
Heel anders dan mijn Opa meestal toonde
Samen met mijn Opa maakte ik lawaai
Ik herinner mij de laatste blik toen hij nog bij ons woonde
Voordat hij daar spierwit en lijkbleek lag…
Nu kan men in zijn hemd of zomerbroek weer lopen
En aan zijn crediteur zijn duffels buis verkopen:
Nu mag de mens weer met zijn hond uit zwemmen gaan,
Of zich verdrinken, zo zij ’t zwemmen niet verstaan.…