In ritmen zoeken beiden de verlichting
Van de onbewegelijk te zware last:
De koelie viel, die stilstaand dit gewicht ving,
En gek werd men van woorden stilstaand vast.…
niet schijnen
Als een meeuw in de mist te ontkomen
Aan de Hollandse pot waarvan werd geijsd
Verlangend naar klamboe en baboe en rijst
Op een cruiseschip naar Java te stomen
Het was toentertijd een bekend gegeven
Dat goede in Nederland opgeleiden
Wat aanzien wachtte en enig gewicht
En keerde men weer dan was men verheven
Dus meer dan koelie…
En dat terwijl hij het lied heeft gemaakt
Dat ieder, van keizer tot koelie, kent.
‘'t Altijd durend leed’ is beroemd geraakt,
Maar ik ben doodarm en bijna aan mijn end.
Ja, alles had ik weggegeven,
Wat mij eigen was kwam in anders bezit.
Ik had niets meer om van te leven:
Een afgesneden, verworpen lid.…